A. Aan den verstandigen is een woord genoeg. A word is enough to the wise. Aan een krank touw zal men zachkens trekken. Pull gently at a weak rope. Aangeboden dienst is onwaard. Proffered service is little valued. (Proffered service stinks.) Aanhoude doet verkrigen. Perseverance brings success. Aan het werk kent men den werkman. The workman is known by his work. Aan velen belast wordt minst gedaan. Little is done where many command. Achter iederen berg ligt weer een dal. Behind every mountain lies a vale. Al eer dat gij een vriend betrouwt, zoo eet met hem een mudde zout. Before you make a friend, eat a peck of salt with him. Alle ampten zijn smeerig. All offices are greasy (i. e. open to receive what the Dutch call smear-money, a term derived from the fee paid for greasing wheels). Alle baat helpt. Every little helps. Alle beetjes helpen en alle vrachtjes ligten, zei de schipper en hij smeet zijne vrouw overboord. Every little helps to lighten the freight, said the captain, as he threw his wife overboard. Alle beginselen zijn zwaar, zei de dief, en voor de eerste maal stal hij een aanbeeld. All beginnings are hard, said the thief, and began by stealing an anvil. Alle dagen een draadje is een hemdsmouw in het jaar. Every day a thread makes a skein in the year. Alle dagen kan men dragen uitgezondert goede dagen. Men can bear all things except good days. Alle dingen hebben een einde behalve God. Everything has an end excepting God. Alle dingen hebben twee handvatsels. Everything has two handles (or two sides). Alle ding heeft een waarom. Everything has a wherefore. Alle ding is wel: heeft de bruel geen geel haer, zij heeft een geel vel. All is well: for if the bride has not fair hair, she has a fair skin. Alle hanen moeten een kam hebben. All cocks must have a comb. Allemans vriend, is allemans gek. Every man’s friend, is every man’s fool. Allengskens gaat men ook verre. Step by step one goes far. Alle vloed heeft zijne ebbe. Every flood has its ebb. Alle waarom heeft zijn daarom. Every why has its wherefore. Alle wolken regenen niet. All clouds do not rain. Als alle de waerelt ziet dat gij een verken zijt, eu moet gij niet in ’t schot? When every one sees that you are a pig, why don’t you go into the sty? Als apen hoog willen klimmen, ziet men hun naakte billen. When apes climb high, they show their naked rumps. Als de armoede de deur binnenkomt, vliegt de liefde het venster uit. Where poverty comes in at the door, love flies out at the window. Als de buik zat is, is ’t harte vrolijk. When the stomach is full the heart is glad. Als de ezel te wel is, soo gaat hij op ’t ÿs danssen. When the ass is too happy he begins dancing on the ice. Als de herder doolt, doolen de schapen. When the shepherd strays, the sheep stray. Als de hond onder ligt, al de wereld wil hem bijten. When the dog is down, every one is ready to bite him. Als de kat slaapt, spelen de muizen. When the cat sleeps, the mice play. Als de katten muizen, miaauwen ze niet. When cats are mousing they don’t mew. Als de kat van huis is, dan hebben de muizen bruis. When the cat’s away, it is jubilee with the mice. Als de kok met den bottelier kijft, dan hoort men waar de boter blijft. When the cook and the steward fall out we hear who stole the butter. Als de man wel wint de vrouw wel spint. When the husband earns well the wife spins well. Als de muggen in January danssen, wordt de boer een bedelaar. When gnats swarm in January, the peasant becomes a beggar. Als de muggen in Maart danssen, dat doet het schaap den dood aan. When flies swarm in March, sheep come to their death. Als de muis zat is, zo wordt het meel bitter. When the mouse has had its fill, the meal turns bitter. Als de wijn ingaat, gaat de wijsheid uit. When the wine goes in the wit goes out. Als de wolf oud wordt regen hem de kraaijen. When the wolf grows old the crows ride him. Als de zak vol is, reegt hij zijn oren. When the sack is full it pricks up its ears. Als de zotten ter markt kommen, so krijgen de kramers geld. When fools go to market, pedlars make money. Als een muis in de meelzak gevallen is, meent zij dat zij de molenaar zelf is. When a mouse has fallen into a meal sack, he thinks he is the miller himself. Als een oude hond blaft, zo ziet uit. When an old dog barks, look out. (When the old dog barks, he giveth counsel.) Als ÉÉn schaap over den dam is, volgen de anderen. When one sheep is over the dam, the rest follow. Als elk voor zijn huis veegt, zoo worden alle straten schoon. Were every one to sweep before his own house, every street would be clean. Als God een land plagen wil, dan beneemt hij den heeren hunne wijsheid. When God means to punish a nation, He deprives its rulers of wisdom. Als God een mensch plagen wil, dan bijt hem wel een muis dood. When it is God’s will to plague a man, a mouse can bite him to death. Als God niet wil, dan kan de heilige niet. When God will, the saint cannot. Als had komt, zo is hebben te laat. When had comes, have is too late. Als het God belieft, zoo regent het met alle winden. When God pleases, it rains with every wind. Als hij lang genoeg wacht, wordt de wereld zijn eigendom. If he waits long enough the world will be his own. Als men hem den vinger geeft, neemt hij de geheele hand. Give him your finger and he will seize your hand. (Give him an inch and he’ll take an ell.) Als men van den duivel spreekt, dan rammelt reeds zijn gebeente. Talk of the devil and you hear his bones rattle. Als men van den wolf spreekt, ziet men weldra zijn staart. Talk of the wolf and his tail appears. Als niet komt tot iet, zo kent het zich zelf niet. When nought comes to aught, it does not know itself. Als ’t geluk u tegen lacht, sta dan op de wacht. When prosperity smiles, beware of its guiles. Als ’t hoofd ziek is, is al ziek. When the head is sick the whole body is sick. Als ’t varken zat is, zoo stoot het de trog om. When the pig has had a bellyful it upsets the trough. Als ’t wel gaat zo is het goet raden. When things go well it is easy to advise. Als twee honden vechten om een been, loopt de derde er meÊ heen. When two dogs fight for a bone, the third runs away with it. Als u vijand gaat te rug, maakt hem vrij een gulden brug. When thine enemy retreateth, make him a golden bridge. (For a flying enemy make a silver bridge.) Als uws buurmans huis brandt, is ’t tijd uit te zien. When thy neighbour’s house is on fire it’s time to look about thee. Al te goed is buurmans (of allemans) gek. All too good is every man’s fool. (He that makes himself a sheep will be eaten by the wolf.) Arbeid verwarmt, luiheid verarmt. Labour warms, sloth harms. Arenden brengen geene duiven voort. Eagles don’t breed doves. Arenden vangen geene vliegen. Eagles catch no fleas. Arme lui wijsheid gaat meest verloren. Poor folk’s wisdom goes for little. Armoede is luiheids loon. Poverty is the reward of idleness. B. Bedelaars erf ligt in alle landen. A beggar’s estate lies in all lands. Belofte maakt schuld, en schuld maakt belofte. Promises make debts, and debts make promises. Beloven en houden zijn twee dingen. Promising and performing are two things. Beloven is een, en woord houden is twee. Promising is one thing, performing another. Bemin wel and’ren, maar u zelven boven al; zijt aan den goeden goed, doch mijd uw ongeval. Love others well, but love thyself the most; give good for good, but not to thine own cost. Beter alleen dan kwalijk verzelt. Better alone than in bad company. Beter arm met eere, dan rijk met schande. Better poor with honour than rich with shame. Beter arm te land, dan rijk op zee. Better poor on land than rich at sea. Beter bedorven dan verloren land. Better a ruined than a lost land. Beter benijd dan beklaagt. Better be envied than pitied. Beter buik geborsten, dan goede spijs verloren. Better belly burst than good victuals spoil. Beter de hand als den hals uit te strekken. Better stretch your hand than your neck. (Better beg than steal.) Beter door een’ ezel gedragen, dan door een paard in ’t zand geslagen. Better be carried by an ass than thrown by a horse. Beter een been gebroken dan de hals. Better a leg broken than the neck. Beter een blind paard, dan een leege halter. Better a blind horse than an empty halter. Beter een die ’t heeft gezien, dan van hooren zeggen tien. Better one eye-witness than ten hearsay witnesses. Beter eene vogel in de hand dan tien in de lucht. Better a bird in the hand than ten in the air. Beter een half ei dan een ledige dop. Better half an egg than an empty shell. Beter een hond te vriend dan te vijand. Better have a dog for your friend than your enemy. (Better a dog fawn on you than bite you.) Beter een jaar op een goed paard gereden, dan zijn gansche leven op een’ ezel. Better ride a good horse for a year, than an ass all your life. Beter eens in den hemel dan tienmaal aan de deur. Better once in heaven than ten times at the gate. Beter in de vogelen sang dan in ’t ijzeren klang. Better where birds sing than where irons ring. Beter in de vogelgang, dan in der heeren klang. Better afield with the birds than hanging on lords. Beter laat dan nooit. Better late than never. Beter met een ouden wagen in de heide dan met een nieuw schip op zee. Better on the heath with an old cart than at sea in a new ship. Beter nog een anker kwijt dan het geheele schip. Better lose the anchor than the whole ship. Beter scheel dan blind. Better squinting than blind. Beter ten halve gekeerd dan ten heele gedwaald. Better return half way than lose yourself. Beter vrede houden dan vrede maken. Better keep peace than make peace. Bij alle feesten dient een zotje. There is a fool at every feast. Bij de vromen wordt men vroom. With the good we become good. Bij de wal langs vaart men zekerst. It is safest sailing within reach of the shore. Bij nacht zijn alle katten graauw. By night all cats are grey. Bijt mij niet, ik heet beetje; had ik een staartje zoo was ik een leeuwtje. Bite me not, my name is little grizzle; had I a little tail I should be a little lion. Blaffende honden bijten niet. Barking dogs don’t bite. Blijven doet beklijven. Biding makes thriving. Bloemen zijn geen vruchten. Blossoms are not fruits. Boomen die men veel verplant gedijen zelden. Trees often transplanted seldom prosper. Booze reden bederven goede zeden. Evil words corrupt good manners. Borgen maakt zorgen. Borrowing brings care. (He that goes a borrowing goes a sorrowing.) Brood bij de ligt, kaas bij de wigt. Eat bread that’s light, and cheese by weight. C. Centen-wijsheid en daalder domheid. Cent-wisdom and dollar-folly. (Penny wise and pound foolish.) D. Daar behoort meer ten dans dan een paar dans schoenen. More belongs to dancing than a pair of dancing-shoes. Daar gaan veel woorden in een zak. Many words go to a sackful. (Many words will not fill a bushel.) Daar komen zo wel kalver huiden als ossen huiden te markt. There come as many calf-skins to market as ox-skins. Daar men ’t minst verwacht, springt de haas uit de gracht. When we least expect it, the hare darts out of the ditch. Daar niets goeds in is, gaat niets goeds uit. Where there’s no good within, no good comes out. Daar speelt de duivel mee, zei Saam, vier azen en niet eÉne troef. The devil’s in the cards, said Sam, four aces and not a single trump. Daar ’t een mensch wee doet, daar heeft hij de hand. Where a man feels pain he lays his hand. Daar twee kijven hebben ze beiden schuld. When two quarrel both are in the wrong. Daar vloog nooit vogel zoo hoog, of hij moet zijn kost op de aarde zoeken. Bird never flew so high but it had to come to the ground for food. Daar was nooit kap zoo heilig of de duivel krijgt er zijn hoofd wel in. Never was hood so holy but the devil could get his head into it. Daar zijn meer dieven als er opgehangen worden. There are more thieves than are hanged. Dat biertje hebt gij zelf gebrouwd, en moet het ook uit drinken. That beer’s of your own brewing, and you must drink it. Dat gij wilt alleen weten, zeg het niemand. Tell no one what you would have known only to yourself. Dat is bedelaars kost, zei de vrouw en zij bakte eijeren met metworst. That is beggar’s fare, said the dame, when she fried eggs with the sausages. Dat is een man als een boek. He is a man as a book. Dat is goed en wel, maar geld is beter. That’s all well and good, but gold is better. Dat is hem noodig, als eenen bedelaar het goudgewigt. ’Tis as necessary to him as gold weights are to a beggar. Dat is het ambacht van dikken Michiel: drinken, eten, en wandelen. The trade of thick-headed Michael: eating, drinking, and idling. Dat muisje zal een staart hebben. That mouse will have a tail (i. e. The thing will have a long train of consequences). Dat te zwaar is, laat liggen. Let lie what is too heavy to lift. De adel der ziel is meer waardig dan de adel des geslachts. Nobility of soul is more honourable than nobility of birth. De afwezigen krijgen altijd de schuld. The absent always bear the blame. De armoede is de moeder van alle kunsten. Necessity is the mother of invention. De beste mesting is des heerens oog. The best fodder is the master’s eye. De beste mest op den akker is des meesters oog en voet. The master’s eye and foot are the best manure for the field. De beste stuur-lieden zijn aan land. The best pilots are ashore. De beste zaak heeft nog een goed’ advocaat noodig. The best cause requires a good pleader. De boer zit op een’ cent als de duivel op eene ziel. The boor looks after a cent as the devil after a soul. De boog kan niet altijd gespannen zijn. The bow must not be always bent. De boom valt ten eersten slage niet. The tree does not fall at the first stroke. De bosschen hebben ooren, en de velden oogen. Woods have ears and fields have eyes. De derde man brengt de vreugd aan. The third person makes good company. De dertiende man brengt den dood an. The thirteenth man brings death. De deugd beloont zich zelve. Virtue is its own reward. De dood kent geen’ almanak. Death keeps no almanack. De druiven zijn zuur, sprak de vos, maar hij kon er niet bij. The grapes are sour, said the fox, when he could not get at them. De duivel heeft mede onder de menschen zijne marteren. The devil has his martyrs among men. De duivel is zoo zwart niet, als hij wel geschilderd wordt. The devil is not so black as he is painted. De duivel zit achter het kruis. The devil sits behind the cross. De dwaasheid heeft arends vleugelen, maar uils oogen. Folly hath eagle’s wings, but the eyes of an owl. De een doet het uit liefde, de ander om eere, de derde om geld. One does it for love, another for honour, a third for money. De eene dienst is den anderen waard. One good turn deserves another. De eene hand wascht de andere, en beide het aangezigt. One hand washes the other, and both the face. De eene kraai bijt den andere geen oogen uit. One crow does not peck out another’s eyes. De eene spijker drijft de andere in. One nail drives in another. De een slaat op de haag terwijl de ander vogels vangt. One beats the bush and the other catches the bird. De eerambten veranderen de zeden. Honours change manners. De exter kan haar huppelen niet laten. The magpie cannot leave her hopping. De ezel en de drijver denken niet eveneens. The ass and the driver never think alike. De ezels dragen de haver, en de paarden eten die. Asses carry the oats and horses eat them. De gans blaast wel, maar bijt niet. The goose hisses, but does not bite. De gebraden ganzen kommen u niet in den mond vliegen. Roast geese don’t come flying into your mouth. De gedaante nabootsen van eenen pot met twee ooren. The counterfeit image of a pot with two ears. De geleerdsten zijn de wijsten niet. The most learned are not the wisest. De gelegenheid maakt den dief. Opportunity makes the thief. De gekken vragen naar de klok, maar de wijzen weten hunnen tijd. Fools ask what’s o’clock, but wise men know their time. De gewoonte is eene tweede natuur. Custom is second nature. De goede betaler is meester van eens anders beurs. He who pays well is master of another’s purse. De hennen leggen gaarne waar zij een ei zien. Hens like to lay where they see an egg. De honig is zoet, maar de bije steekt. Honey is sweet, but the bee stings. De jonge dwazen meenen dat d’oude razen, maar d’oude hebben meer vergeeten als de jonge dwazen weten. Young fools think that the old are dotards, but the old have forgotten more than the young fools know. De jonge raven zijn als de oude gebeit. The young ravens are beaked like the old. De kaars die voor gaat die licht best. The candle that goes before gives the best light. De kap maakt de monnik niet. It is not the cowl that makes the friar. De keel kost veel. The maw costs much. De kleederen maken den man. Clothes make the man. De kleine dieven hangt men, de groote laat men loopen. We hang little thieves, and let great ones escape. De koe weet niet waar haar de staart toe dient, voor dat zij die kwijt is. The cow does not know the value of her tail till she has lost it. De kruik gaat zo lang te water dat zij eindelyk breekt. The pitcher goes so long to the well that it breaks at last. Dek toe den pot, daar is aal in. Cover up the pot, there’s an eel in it. De kwade schuwt het licht, gelijk de duivel het kruis. The wicked shun the light as the devil does the cross. De liefde begint eerst met zich zelven. Charity begins at home. De mensch wikt, maar God beschikt. Man proposes, God disposes. De monnik preekte dat men niet stelen mogt, en hij zelf had de gans in zijne schapperade. The monk preached against stealing, and had the goose in his larder. (The friar preached against stealing, and had a pudding in his sleeve.) De morgenstond heeft goud in den mond. The morning hour has gold in its mouth. De mug vliegt zoo lang om de kaars, tot dat zij zich brandt. The fly flutters about the candle till at last it gets burnt. De muuren hebben ooren. Walls have ears. Den behoeftige is de schaamte onnut. Bashfulness is of no use to the needy. De nood doet een oud wijf draven. Need maketh the old wife trot. Den rook ontvlugtende valt hij in ’t vuur. Escaping from the smoke he falls into the fire. Den slapende wolven loopt geen schaap in den mond. No sheep runs into the mouth of a sleeping wolf. De olie is best in het begin en de honig op het einde, maar in het midden dient de wijn. Oil is best at the beginning, honey at the end, and wine in the middle. De oogen zijn groter dan de buik. The eyes are bigger than the belly. De open deur roept den dief. The open door invites the thief. De paarden achter den wagen spannen. To harness the horses behind the cart. (To put the cart before the horse.) De pot verwijt den ketel, dat hij zwart is. The pot upbraids the kettle that it is black. Der bedelaren hand is eene bodemlooze mand. A beggar’s hand is a bottomless basket. De rijken vreten de armen en de duivel vreet de rijken, zoo worden allen gevreten. The rich devour the poor, and the devil devours the rich, and so both are devoured. De rozen vallen af, maar de doornen blijven over. Roses fall, but the thorns remain. De schoone veÊren maaken den schoonen vogel. Fine feathers make fine birds. De sikkel in eens anders koorn slaan. To hang your sickle on another man’s corn. De stille zeug eet al den draf op. A still sow eats up all the draff. De splinten in eens anders oog zien en de balk in zijn eigen niet. To peer out the mote in another’s eye and not the beam in your own. De tijd brengt rozen. Time brings roses. De tijd die voorbij is en komt niet weer. Time past never returns. De tijd gaat, de dood komt. Time goes, death comes. De tijd is aan God en ons. Time is God’s and ours. De tijd wischt alles uit. Time destroys all things. Deugd bestaat in de daad. Virtue consists in action. De uitkomst zal het leeren. The proof of the pudding is in the eating. De vogel is geern daar hij gebroed is. Where the bird was hatched it haunts. De vorsch huppelt weder in de poel, zat hij ook al op een gulden stoel. The frog will jump back into the pool, although it sits on a golden stool. De vrucht valt niet ver van den stam. The fruit falls not far from the stem. De waarheid is eene dochter van den tijd. Truth is the daughter of time. De wereld is een schouwtooneel; elk speelt zijn rol en krijgt zijn deel. The world’s a stage; each plays his part, and takes his share. (The earliest collection in which we find this Shakspearean proverb is Winschooten’s Seeman, Leyden, 1681.) De wereld wil bedrogen zijn. The world likes to be cheated. De woorden zijn goed, zei de wolf, maar ik kom in ’t dorp niet. The words are fair, said the wolf, but I will not come into the village. De zee en de visschen verzwelgen. To swallow both sea and fish. De zee met sponsen opdroogen. To wipe up the sea with a sponge. De ziekten komen te paard, en gaan te voet weÊr heen. Sickness comes on horseback and departs on foot. De zotten maken de feesten en de wijzen hebben de geneugten. Fools make feasts and wise men eat them. Die aan den weg timmert, heeft veel berechts. He that buildeth upon the highway hath many advisers. Die aan God geen woord houd, houd geen woord aan menschen. Who don’t keep faith with God won’t keep it with man. Die bij kreupelen woont, leert hinken. He that lives with cripples learns to limp. Die de honig wil uithalen moet het steken der bijen ondergaan. He who would gather honey must brave the sting of bees. Die de duivel op zijn hals haalt, moet hem werk geven. He that has the devil on his neck must find him work. Die de gemeente dient, dient eenen kwaden heer. Who serves the public serves a fickle master. Die de kern wil hebben moet de dop kraken. He that would have the kernel must crack the shell. Die de schande niet ontziet, komt niet tot eer. Who fears no shame comes to no honour. Die de spraak kent, komt overal te regt. Who knows the tongues is at home everywhere. Die de wereld wel beziet, men zag nooit schoonder niet. He that well considers the world, must own he has never seen a better. Die een ander jaagt zit zelfs niet stil. He that chases another does not sit still himself. Die een boer bedriegen wil, moet een’ boer medebrengen. He who would cheat a peasant must take one with him. Die een goude poorte wil maken, breng er elken dag een nagel. He that would make a golden gate, must bring a nail to it daily. Die een hond smijten wel vind ras een knuppel. Who wants to beat a dog, soon finds a stick. Die een hoofd van boter heeft moet bij geen’ oven komen. He that hath a head of butter must not come near the oven. Die een kwaad wijf heeft, diens hel begint op d’aarde. Who has a bad wife, his hell begins on earth. Die eens steelt is altijd een dief. Once a thief always a thief. Die eerst komt, die eerst maalt. Who comes first, grinds first. Die eieren hebben wil, moet der hennen kakelen lijden. He that will have eggs, must bear with cackling. Die geboren is om te hangen, behoeft geen vrees te hebben van verdrinken. He that’s born to be hanged will never be drowned. Die goede dagen moede is, die neme een wijf. Whoso is tired of happy days, let him take a wife. Die heden was een ridder, word morgen wel een bidder. Who to-day was a haughty knight, is to-morrow a pennyless wight. Die heden wat spaart, morgen wat heeft. He that spares something to-day will have something to-morrow. Die hem zelf kittelt, lacht als hij wil. He that tickles himself, may laugh when he will. Die het geluk heeft leidt de bruid ter kerk. He that has the luck leads the bride to church. Die het in het vuur verloren heeft, moet het in de asch zoeken. What is lost in the fire must be sought in the ashes. Die iets vindt eer ’t verloren is, sterft eer hij ziek is. He that finds something before it is lost, will die before he is sick. Die in een kwaad gerucht komt, is half gehangen. He that hath an ill name is half hanged. Die jaagt met katten, en vangt maar ratten. Whoso hunteth with cats will catch nothing but rats. Die jocken wils, moet jocken verstaan, ’t is anders beter ongedaan. He that would jest must take a jest, else to let it alone were best. Die kaatsen wil, moet den bal verwachten. He that plays at racket must watch the ball. Die kan lijden en verdragen, vind zijn vijand voor zijn voeten geslagen. He that can be patient finds his foe at his feet. Die keur heeft, heeft angst. He that has a choice has trouble. Die komt ongeroepen gaat weg ongedankt. He that comes unbidden goes unthanked. Die kruipt en valt niet. He that creepeth falleth not. Die laag blijft kan niet hard vallen. He that abideth low cannot fall hard. Die maar een oog heeft bewaar dat wel. Who has but one eye must take good care of it. Die met den duivel ingescheept is, moet met hem overvaren. He that is embarked with the devil must sail with him. Die met gouden wapens vecht, heeft altijd het beste regt. They who fight with golden weapons are pretty sure to prove their right. Die met honden te bed gaat, staat met vlooijen weder op. He who goes to bed with dogs will get up with fleas. Die met wolven omgaan wil, moet mede huilen. He that lives with wolves, must howl with wolves. Die mij geeft, die leert mij geeven. Who gives to me, teaches me to give. Die mild is, geeft zich rijk; de gierigaard neemt zich arm. The generous man enriches himself by giving; the miser hoards himself poor. Die niet oppast ziet zijn geld niet wassen. Who watches not catches not. Die niet te raden is, is niet te helpen. He that will not be counselled cannot be helped. Die op borg geeft, verliest zijn goed en zijn vriend. Who ventures to lend, loses money and friend. Die op de zee is heeft de wind niet in zijn handen. He that is at sea has not the wind in his hands. Diepe zwemmers, hooge klimmers ziet men zelden op bed sterven. Deep swimmers and high climbers seldom die in their beds. Die schuld ontkent, schuld bekent. Who excuses, accuses. Die te goed is, wordt van de boozen verongelijkt. Who is righteous overmuch is a morsel for the Old One. Die te veel onderneemt, slaagt zelden. Who undertakes too much, succeeds but little. Die ’t klein versmaad is ’t groot niet waard. He that despises the little is not worthy of the great. Die van den hond gebeten is, moet van hetzelfde haar Die van verre komt heeft goed liegen. They who come from afar have leave to lie. Die veel dienstboden heeft, die heeft veel dieven. Who has many servants has many thieves. Die veel dingen te gelijk doet, doet er zelden een goed. Who undertakes many things at once seldom does anything well. Die veel hoort, hoort veel liegen. He that hears much, hears many lies. Die verkoopt hoeft maar een oog, die koopt hoeft er hondert. Who buys wants a hundred eyes, who sells need have but one. Die voor de bladeren bang is, moet niet in het bosch gaan. He who is afraid of leaves must not go into the wood. Die voor een ander borg blijft, betaalt voor hem. He who is surety for another, pays for him. Die vuur begeert, die zoek ’t in de assche. Who wants fire, let him look for it in the ashes. Die vuur wil hebben moet de rook lijden. He that will have fire must bear with smoke. Die wel bemind kastijdt zijn kind. He that loves his child chastises him. Die wil wandlen achter land, neme vrij zijn beurs ter hand. He who would travel through the land, must go with open purse in hand. Die zich zelven honig maakt wordt van de bijen opgegeten. He who makes himself honey will be eaten by the bees. Die zijn gat brand, moet op de blaÊren zitten. He who burns his posteriors must sit on blisters. Die zonder den waard reekent, reekent kwaalijk. Who reckons without his host must reckon again. Die zwijgt bewilligt. Silence gives consent. Distels en doornen steken zeer, maar kwade tongen nog veel meer. Thistles and thorns prick sore, but evil tongues prick more. Dochters moeten wel gezien maar niet gehoord worden. Daughters may be seen but not heard. Dochters zijn broze waren. Daughters are brittle ware. Doe raad voor ’t kwaad, eer ’t verder gaat. Take counsel before it goes ill, lest it go worse. Domines komen om je wijn, en officiers om je dochters. Dominies come for your wine, and officers for your daughters. Doode honden bijten niet. Dead dogs don’t bite. Door wind en stroom is goed stuuren. It’s good steering with wind and tide. Dreigers vechten niet. All threateners don’t fight. Drie vrouwen en eene gans maken eene markt. Three women and a goose make a market. Dwalen is menschelijk. To err is human. Dwazen zijn vrij in alle landen. Fools are free all the world over. E. Een aap blijft een aap, al draagt hij een gouden ring. An ape’s an ape, though he wear a gold ring. Een aap, een paap, en eene weegluis, zijn drie duivels in ÉÉn huis. An ape, a priest, and a louse, are three devils in one house. Een arbeider is zijn’ loon waardig. The workman is worthy of his hire. Een bedreigd man leeft zeven jaren. A threatened man lives seven years. Een blind man schiet somtijds wel een kraai. A blind man may sometimes shoot a crow. Een dagelijksche gast is een groote dief in de keuken. A daily guest is a great thief in the kitchen. Een dag verleent, wat een geheel jaar weigert. A single day grants what a whole year denies. Een diamant van eene dochter wordt een glas van eene vrouw. A brilliant daughter makes a brittle wife. Een die een zot trouwt om zijn kot, verliest het kot en houdt den zot. Who weds a sot to get his cot, will lose the cot and keep the sot. Een dief maakt gelegenheid. A thief makes opportunity. Een dwaas en zijn geld zijn haast gescheiden. A fool and his money are soon parted. Een dwaas maakt er veel. One fool makes many. Eene barmhartige moeder maakt eene schurftige dochter. An indulgent mother makes a sluttish daughter. Eene bedroefde bruid maakt eene blijde vrouw. A sad bride makes a glad wife. Een eerlijk man’s woord is zijn zegel. An honest man’s word is his bond. Een ei is een ei zei de boer, en hij greep naar het ganzenei. An egg is an egg, said the boor, and took the goose’s egg. Een eij geeven om een’ os te bekomen. To give an egg to get an ox. Een eij scheeren. To shave an egg. Een enkele bontekraai maakt geen winter. One crow does not make a winter. Eene talie te kort is zooveel als eene el. An inch too short is as bad as an ell. Een ezel stoot zich geen tweemaal aan een’ steen. An ass does not hit himself twice against the same stone. Eene zwaluw maakt geen zomer. One swallow does not make a summer. Eene zwarte hen legt witte eijeren. Black hens lay white eggs. Een gast, gelijk de visch, stinkt den derden dag. A guest, like a fish, stinks the third day. Een gebrand kind vreest het vuur. A burnt child dreads the fire. Een geËdelde boer kent zijn vader niet. An ennobled peasant does not know his own father. Een gegeeven paard moet men niet in den bek zien. Look not a gift horse in the mouth. Een gehuurd paard en eigene sporen maken korte mijlen. A hired horse and one’s own spurs make short miles. Een gek spreekt wel eens wijs woord. A fool may chance to say a wise thing. Een God, ÉÉne vrouw, maar veel vrienden. One God, one wife, but many friends. Een goed begin is half voltooid. Well begun is half done. Een goede naam is beter dan olij. A good name is better than oil (i. e. riches). Een goed paard is zijn voeder waard. A good horse is worth his fodder. Een goed vriend is beter dan zilver en goud. A good friend is better than silver and gold. Een groot boek, een groot kwaad. A great book is a great evil. Een haan is stout op zijn eigen erf. A cock is valiant on his own dunghill. Een half woord is bij hem genoeg. Half a word to the wise is enough. Een hond aan een been kent geene vrienden. A dog with a bone knows no friend. Een hongerige buik heeft geen’ ooren. A hungry belly has no ears. Een houdaar is beter dan twee gij zult het hebben. One Take-this is better than two You-shall-haves. Een huis van leem, een paard van gras, een vriend van mond, ’t is al maar glas. A plaster house, a horse at grass, a friend in words, are all mere glass. Een huis vol dochters is een kelder vol zuur bier. A house full of daughters is a cellar full of sour beer. Een ieder is meester in zijn eigen huis. Every man is master in his own house. Een ieder is prediker onder de galg. Every one is a preacher under the gallows. Een jong ooi en een onde ram, daar komt jaarlijks een lam van. A young ewe and an old ram, every year bring forth a lamb. Een kat die veel maauwt vangt weinig muizen. A cat that meweth much catcheth but few mice. Een kat kijkt wel een’ keizer aan. A cat may look at a king. Een kleine pot wordt haast heet. A little pot is soon hot. Een kuijaar, een bruijaar; een buljaar, een smuljaar. A cow-year, a sad year; a bull-year, a glad year. Een leugenaar moet een goede memorie hebben. A liar must have a good memory. Een luiaard is des duivel’s oorkussen. An idle man is the devil’s pillow. Eenmaal is geen gewoonte. Once is no custom. Een mager verdrag is beter dan een vet proces. A lean compromise is better than a fat lawsuit. (Agree, agree, for the law is costly.) Een man overboord, een eter te minder. A man overboard, a mouth the less. Een man zonder geld is een schip zonder zeilen. A man without money is like a ship without sails. Een muis, die maar ÉÉn holletje heeft, is wel dra gevangen. The mouse that hath but one hole is soon caught. Een once geduld is meer dan een pond verstand. An ounce of patience is worth a pound of brains. Een ongeluk komt zelden alleen. Misfortunes never come single. Een os en een ezel dienen niet aan een ploeg. An ox and an ass don’t yoke well to the same plough. Een oude rat vindt ligt een gat. An old rat easily finds a hole. Een oude rat wil niet in de val. An old rat won’t go into the trap. Een oude vos komt niet gemakkelijk twee maal in het garen. An old fox doesn’t go twice into the trap. Een oude wolf is veel gerucht gewend. An old wolf is used to be shouted at. Een oud muilezel met een vergulde toom. An old mule with a golden bridle. (We say, An old ewe dressed lamb-fashion.) Een oud voerman hoort gaarn ’t klappen van de zweep. An old coachman loves the crack of the whip. Een paard met vier pooten struikelt wel. A horse may stumble, though he has four feet. ÉÉn penning in den spaarpot maakt meer geraas dan als hij vol is. One penny in the pot (money-box) makes more noise than when it is full. Een ploeg die werkt, blinkt; maar ’t stille water stinkt. A plough that worketh, shines; but still water stinks. Een rollende steen neemt geen mos mede. A rolling stone gathers no moss. ÉÉn rotte appel in de mande, maakt al de gave fruit te schande. One rotten apple in the basket infects the whole. ÉÉn schacht is beter in de hand dan zeven ganzen op het strand. One quill is better in the hand than seven geese upon the strand. Een schurft hoofd ontziet de kam. A scabby head fears the comb. Een schurftig schaap bederft de heele kudde. One scabby sheep infects the whole flock. Een spiering uitwerpen om een kabbeljaauw te vangen. To cast in a smelt to catch a codfish. Eens te trouwen is noodwendigheid; tweemaal is malligheid; driemaal is dolligheid. To marry once is a duty; twice a folly; thrice is madness. Een stuiver gespaard is beter dan een gulden gewonnen. A penny spared is better than a florin gained. Een verlopen monnik zeide nooit goed van zijn convent. A runaway monk never speaks well of his convent. Een verloren, twee gevonden. One lost, two found. Een vliegende kraai vangt altijd wat. A flying crow always catches something. ÉÉn vogel in de hand is beter dan twee in de vlugt. One bird in the hand is better than two flying. Een vos verliest wel zijne haren, maar niet zijne streken. The fox may lose his hair, but not his cunning. Een vriend achter den rug is eene vaste brug. A friend at one’s back is a safe bridge. Een vriend in nood, is een vriend in der daad. A friend in need is a friend indeed. Een vriend is beter dan geld in de beurs. A friend is better than money in the purse. (Better a friend than money to spend.) Een vrolijke weerd maakt vrolijke gasten. A merry host makes merry guests. Een wenig te laat, veel te laat. A little too late, much too late. Een woekeraar, een molenaar, een wisselaar, een tollenaar, zijn de vier evangelisten van Lucifer. A usurer, a miller, a banker, and a publican, are the four evangelists of Lucifer. Een wolf hapt noch na ’t schaap als hem de ziele uit gaat. A wolf hankers after sheep even at his last gasp. (The ruling passion strong in death.) Een wrak op strand is een baak op zee. A wreck on shore is a beacon at sea. Een zacht antwoord stilt den toorn. A soft answer turneth away wrath. Een zindelijk kleed is eene goede aanbeveling. A smart coat is a good letter of introduction. Eer gij voort rijd, ziet na de lenzen. Before you mount, look to the girth. Eer het gras gewassert is, is de hengst dood. While the grass grows the steed starves. Eerst in de boot, keur van riemen. The first in the boat has the choice of oars. Effene rekeningen maken goede vrienden. Short reckonings make long friends. Effen is kwaad passen. It is hard to please every one. Eigen haard is goud waard. One’s own hearth is worth gold. (The Scotch say: Ane’s ain hearth is goud’s worth.) Eigenliefde maakt blind. Self-love is blind. Elk een zie zichzelven, zoo gaat er niemandt verloren. Let every one look to himself, and no one will be lost. Elke vogel zingt zoo als hij gebekt is. Every bird sings as it is beaked. Elk het zijne, is niet te veel. Every man his own is not too much. Elk huis heeft zijn kruis. Every house has its cross. Elk is een dief in zijne nering. Every one is a thief in his own craft. Elk moet roeien met de riemen die hij heeft. Every one must row with the oars he has. Elk schot is geen vogel. Every shot does not bring down a bird. Elk voor zichzelven, God voor ons allen. Every one for himself, God for us all. Elk waant dat zijn uil een valk is. Every man thinks his own owl a falcon. Elk zijns gelijk, ’t zij arm of rijk. Like will to like, be they poor or rich. Eendragt maakt magt. Union is strength. En straft of streelt u vrouwe niet, waar ’t iemand hoort of iemand ziet. Neither reprove nor flatter thy wife, where any one heareth or seeth it. Er is hulp voor alles, behalve voor den dood. There is a remedy for all things save death. Er is niets zoo verborgen, of het komt uit. There is nothing so secret but it transpires. Er liep geen dolle hond zeven jaar. No mad dog runs seven years. Erst eene raap, en dan een schaap; daarna eene koe, dan de galg toe. First a turnip, then a sheep; next a cow, and then the gallows. Eten is een goed begin: het eene beetje brengt het andere. In eating ’tis good to begin, one morsel helps the other in. G. Gebrade duijven vliegen niet door de lucht. Roast pigeons don’t fly through the air. Geduld gaat boven geleerdheid. Patience surpasses learning. Gedwee als een handschoen. Supple as a glove. Gedwongen liefde vergaat haast. Forced love does not last. Geef een’ ezel haver, hij loopt tot de distels. Give an ass oats and he runs after thistles. Geeft hem een talie, en hij zal een el nemen. Give him an inch and he’ll take an ell. Geen beter meesters dan armoede en nood. No better masters than poverty and want. Geen ding met der haast dan vlooijen te vangen. Nothing in haste but catching fleas. Geen ding zoo slecht of het vindt zijn’ meester. Nothing so bad but it finds its master. Geene roozen zonder doornen. No roses without thorns. Geen geluk zonder druk. There is no joy without alloy. Geen huis of ’t heeft zijn kruis. No house without its cross. Geen koorn zonder kaf. No corn without chaff. Geen kroon heeft hooftzweer. A crown is no cure for the headache. Geen oude schoenen verwerpen eer men nieuwen heeft. Don’t throw away your old shoes till you have got new ones. Geen rijker man in alle steden, dan die met ’tzijne is te vreden. The richest man, whatever his lot, is he who’s content with what he has got. Geen stouter belovers dan die niets te geven hebben. No greater promisers than they who have nothing to give. Gehuurde paarden maken korte mijlen. Hired horses make short miles. Gekoppelde schapen die verdrinken. Coupled sheep drown one another. Geld beheert de wereld. Money rules the world. Geld doet geweld. Money is power. Gelegenheid maakt genegenheid. Opportunity makes desire. Gelijk bij gelijk, Jan bij Lijs, het paar een dubbeltje. Like to like, Jack to Gill, a penny a pair. Geluk en glas breekt even ras. Fortune and glass break soon, alas! Gemaalde bloemen ruiken niet. Painted flowers have no odour. Gemeen gerucht is zelden gelogen. Common fame seldom lies. Gemeen goed, geen goed. Common goods, no goods. Genoeg is even zoo goed als een feest. Enough is as good as a feast. Genoeg is meer dan overvloed. Enough is better than too much. Geweld is geen regt. Might is not right. Gewoonte wordt eene tweede natuur. Custom is second nature. Gierigheid is niet verzadigd voor zij den mond vol aarde heeft. Covetousness is never satisfied till its mouth is filled with earth. Gij hebt den dans begonnen, en kunt de muziek betalen. As you began the dance you may pay the piper. Gissen doet missen. Guessing is missing. God betaalt alle weken niet, maar hij betaalt eens op het einde. God does not pay weekly, but pays at the end. God beware mij voor iemand die maar ÉÉn boekje gelezen heeft. God deliver me from the man of one book. God geeft de vogelen de kost, maar zij moeten er om vliegen. God gives birds their food, but they must fly for it. God helpt de sterkste. God helps the strongest. Gods water over Gods akker laten loopen. Let God’s waters run over God’s acres. God verkoopt wetenschap voor arbeid, eere voor gevaar. God sells knowledge for labour, honour for risk. God zendt hem wel de spijzen, maar de duivel kookt ze. God sent him meat, but the devil cooked it. Goede boom, goede vrucht. Good tree, good fruit. Goede dingen moeten tijd hebben. Good things require time. Goede drank verdrijft kwade gedachten. Good drink drives out bad thoughts. Goede jagers sporen aan. Good hunters track narrowly. Goeden dag u allen! zei de vos, en hij kwam in het ganzenhok. Good day to you all! said the fox, when he got into the goose-pen. Goeden moed in tegenspoed. A stout heart tempers adversity. Goede waar prijst zichzelven. Good wine praises itself. Goede wijn behoeft geen krans. Good wine needs no bush. Goed gezelschap maakt korte mijlen. Good company makes short miles. Goed regt behoeft goed hulp. Good right needs good help. Goed verloren, niet verloren; moed verloren, veel verloren; eer verloren, meer verloren; ziel verloren, al verloren. Fortune lost, nothing lost; courage lost, much lost; honour lost, more lost; soul lost, all lost. Goed vuur maakt een snellen kok. A good fire makes a quick cook. Gramschap is een korte dolligheid. Anger is a short madness. Grijp de gelegentheit, wanneer ze voor u staat; als ze eens voorbij is, dan begeert gij haar te laat. The first occasion offered quickly take, lest thou repine at what thou didst forsake. Groote begeerlijkheid, maakt eenen kleinen hoop. Great greediness to reap, helps not the money-heap. Groote belovers, slechte betalers. Great promisers, bad paymasters. Groote dieven hangen de kleine. Great thieves hang little thieves. Groote narren moeten groote bellen hebben. Great fools must have great bells. Groote visschen springen uit de ketel. Big fish spring out of the kettle. Groote visschen eten de kleine. Big fish devour the little ones. Groote visschen scheuren het net. Great fishes break the net. Groot goed, groot zorg. Great wealth, great care. Groot roemen, weinig gebraad. Great boast, little roast. Groot-sprekers zijn geene groot-daders. Great talkers are little doers. H. Haast en is geen spoed, snelle raad, zelden baat. Of hasty counsel take good heed, for haste is very rarely speed. Haast getrouwd, lang berouwd. Marry in haste and repent at leisure. Haastigen spoed is zelden goed. Hasty speed don’t oft succeed. Haastigheid is de aanvang, berouw het einde des toorns. Hastiness is the beginning of wrath, and its end repentance. Haast verkwist. Haste makes waste. Handelt gij pek, gij krijgt een vlek. If thou touchest pitch thou shalt be defiled. Hannibal is voor de deur. Hannibal is at the gate. Haring in ’t land, de doctor aan kant. Herring in the land, the doctor at a stand. Heden in figuur, morgen in het graf. To-day stately and brave, to-morrow in the grave. Heden rood, morgen dood. To-day red, to-morrow dead. Helpt gij een’ bedelaar te paard hij draaft niet maar hij galoppeert. Set a beggar on horseback, and he don’t trot, but gallops. Help u zelven zoo helpt u God. Help yourself and God will help you. Het beste goed is de beste koop. The best goods are the cheapest. Het beste paard struikelt wel eens. The best horse stumbles sometimes. Het blijft hem aan de vingers hangen, als der goede vrouw de aalmoes. It sticks to his fingers, like the charity-money to the matron. Het duister en de nachten, zijn moeders van gedachten. Darkness and night are mothers of thought. Het eene kwaad brengt het andere mede. One misfortune brings on another. Het einde kroont het werk. The end crowns all. Het einde van de vrolijkheid is het begin van de treurigheid. The end of mirth is the beginning of sorrow. Het eindje is de dood. The end of all things is death. Het end goed, alles goed. All’s well that ends well. Het geen gij schenken kunt, zoek daar geen voordeel in; den goeden goed doen, is te reek’nen voor gewin. Give at first asking what you safely can; ’tis certain gain to help an honest man. Het geld is de zenuw des oorlogs. Money is the sinew of war. Het geluk is rond; den eenen maakt het koning den anderen stront. Fortune is round; it makes one a king, another a dunghill. Het geluk staat niet stil voor iemands deur. Fortune does not stand waiting at any one’s door. Het hangt aan een zijden draadje. It hangs upon a silken thread. Het heeft veel meels van noode, die iedereen den mond stoppen zal. He need have plenty of meal who would stop every man’s mouth. (Scotch: He behoves to have meal enou, that sal stop ilka man’s mou’.) Het hemd is my nader dan de rok. My shirt is nearer than my cloak. Het herte en liegt niet. The heart does not lie. Het hoen, dat het meest kakelt, geeft de meeste eijers niet. It is not the hen which cackles most that lays most eggs. Het is alles niet goud wat er blinkt. All is not gold that glitters. Het is best te vrijen, daar men de rook kan zien. ’Tis best woo where a man can see the smoke. Het is beter hard geblazen dan de mond gebrand. It is better to blow than burn your mouth. Het is beter te bedelen dan te stelen. Better beg than steal. Het is de dood in de pot. Death is in the pot. Het is den eenen bedelaar leed, dat de andere voor de deur staat. It is a grief to one beggar that another stands at the door. Het is den eenen hond leed dat d’ander in de keuken gaat. It grieveth one dog that the other goeth into the kitchen. Het is den moriaan geschuurd. To wash a blackamoor white. Het is een aristocraat in folio. He is an aristocrat in folio. Het is een arme muis die maar ÉÉn hol heeft. It is a poor mouse that has but one hole. Het is eene lange laan, die geen’ draai heeft. It’s a long lane that has no turning. Het is een goed schutter die altijd het wit schiet. He must shoot well who always hits the mark. Het is een goed spreker die een goed zwijger verbeterd. It is good speaking that improves good silence. Het is een harde brok daar men aan wurgt. It is a hard morsel that chokes. Het is een kwade wel daar men water in draagt. It is a bad well into which one must put water. Het is een theologant als Judas een apostel. He is as good a divine as Judas was an apostle. Het is een vette vogel die hem zelf bedruipt. ’Tis a fat bird that bastes itself. Het is een wijs kind dat zijn vader kent. ’Tis a wise child that knows its own father. Het is geene kunst geld te winnen, maar te bewaren. The art is not in making money, but in keeping it. Het is geen koopman die altijd wint. He is no merchant who always gains. Het is genoegelijk te zien regenen, als men in den drooge staat. It’s pleasant to look on the rain, when one stands dry. Het is God, die geneest en de dokter trekt het geld. God cures, and the doctor gets the money. Het is goed dat kwade koeijen korte horens hebben. ’Tis well that wicked cows have short horns. Het is goed met heel vel slapen gaan. It is good to sleep in a whole skin. Het is goed mild zijn uit eens anders beurs. It is easy to be liberal out of another man’s purse. Het is goed snijden riemen uit eens andermans leer. It is easy to cut thongs from other men’s leather. Het is goed spinnen van eens ander mans garen. It is good spinning from another’s yarn. Het is goedt dansen op een ander mans vloer. It’s good dancing on another man’s floor. Het is goed te voet gaan als men het rijden moe word. It is good to go afoot when one is tired of riding. Het is goedt feest houden op een anders zaal. It’s good feasting in another’s hall. Het is goed warmen by een anders vuur. It is good to warm oneself by another’s fire. Het is goed wijsheid dat wijsheid is in ’t ende. That is good wisdom which is wisdom in the end. Het is haast gedaan dat lange rouwt. That’s quickly done which is long repented. Het is kwaad bij duister eene speld te vinden. It is hard to find a pin in the dark. Het is kwaad gekken met scherp gereedschap. It’s ill jesting with edged tools. Het is kwaad hazen met trommels vangen. It is ill catching hares with drums. Het is kwaad kammen daar geen haar is. It’s bad combing where there is no hair. Het is kwaad stelen waar de waard zelf een dief is. It is hard to steal where the host is a thief. Het is niet al goud dat er blinkt. All is not gold that glitters. Het is niet alle dag feestdag. Every day is not holiday. Het is profeten-drank. It is prophet-drink (i. e. water). Het is te laat den stal te sluiten als het paard gestolen is. It is too late to lock the stable door when the steed is stolen. Het is te laat gespaard, als het vat ten einde gaat. ’Tis too late to spare when the cask is bare. Het is te laat sta vast te zeggen, als de pijl uit den boog is. It is too late to cry “Hold hard!” when the arrow has left the bow. Het is veel beter tweemaal gemeten, dan eens en het beste vergeten. Better twice remembered than once forgotten. Het is zoo veel als een boon in een brouw ketel. That’s as much as a bean in a brewing copper. Het komt ten lesten aan den dag, wat in de sneeuw verholen lag. What lay hidden under the snow cometh to light at last. Het moet een wijze hand zijn, die een zotte kop wel scheeren zal. It needs a cunning hand to shave a fool’s head. Het moet wel een goed meester zijn, die nimmer fouten maakt. He must indeed be a good master who never errs. Het oog van den meester maakt de paarden vet, en dat van het vrouwtje de kamers net. The eye of the master makes the horse fat, and that of the mistress the chambers neat. Het slechtste rad maakt het meeste geraas. The worst wheel makes most noise. Het verdriet brengt geen duit voordeel aan. To-day’s sorrow brings nought to-morrow. (Sorrow will pay no debts.) Het vermaak streelt de zinnen. Pleasures steal away the mind. Het vloeit als een fontein uit een’ bezemstok. It flows like a fountain from a broomstick. Het vossenvel aan den leeuwenhuid hechten. To piece the lion’s skin with that of the fox. Het wapen van Brugge: een ezel in een’ leuningstoel. The arms of Bruges: an ass in an arm-chair. Het zijn niet alle koks die lange messen dragen. All are not cooks who wear long knives. Het zijn niet alle vrienden die eenen toelachen. All are not friends who smile on you. Hij beoordeelt een ieder naar zich zelven. He measures others by his own standard. Hij blijft bij zijn woord, als de zon bij de boter. He keeps his word, as the sun keeps butter. Hij brandt de kaars aan beide einden. He burns the candle at both ends. Hij domineert als een aal in de tobbe. He lords it (or swaggers) like an eel in a tub. Hij gaapt als een boer op eene jaarmarkt. He gapes like a clown at a fair. Hij heeft den bijbel wel in den mond, maar niet in het hart. He has the Bible on his lips, but not in his heart. Hij heeft den wolf gezien. He has seen the wolf. Hij heeft de schrift vast den bijbel van 52 bladen. He studies the Bible of fifty-two leaves (a pack of cards). Hij heeft eene ton vol kennis, maar de bodem is er uit. He has a ton of knowledge, but the bottom is out. Hij heeft eene wolfs-conscientie. He has a wolf-conscience. Hij heeft een goede meening, maar eene kwade uitspraak. He means well, but has a bad way of showing it. Hij heeft hem onder den duim. He has him under his thumb. Hij heeft het nest-ei verloren. He has lost the nest-egg. Hij heeft liever den beker dan den bijbel in de hand. He would rather have a bumper in hand than a Bible. Hij huilt met de wolven, en blaat met de schapen. He howls with the wolves, and bleats with the sheep. Hij is een extract van schurken. He is an essence of scoundrels. Hij is geboren op Sint-Galperts nacht, drie dagen voor ’t geluk. He was born upon St. Galtpert’s night, three days before luck. Hij is geslepen als een looden pook. He is as sharp as a leaden dagger. Hij is te dom, om alleen bij het vuur te zitten. He is too stupid to be trusted alone by the fire. Hij is te lui on zijn’ adem te halen. He is too idle to fetch his breath. Hij is te vangen als een haas met een trommel. He is as easily caught as a hare with drums. Hij is uit de hel gekropen toen de duivel sliep. He must have crept out of hell while the devil was asleep. Hij is van de familie Jan Van Kleef; liever van de heb dan van de geef. He is of the race of Johnny Van Cleeve; who would always much rather have than give. Hij is wel edel, die edele werken doet. He is noble who performs noble deeds. Hij is zoo arm als Job. He is as poor as Job. Hij is zoo paapsch als Duc d’Alfs hond; die at vleesch in de vasten. He is as good a Catholic as Duke Alva’s dog; who ate flesh in Lent. Hij is zoo welkom als de eerste dag in de vasten. He is as welcome as the first day in Lent. (Alluding to fast-day.) Hij is zoo wijs, dat hij drie dagen eerder op het ijs gaat, dan het vriest. He is so wise, that he goes upon the ice three days before it freezes. Hij kan geen ei leggen, maar hij kan kakelen. He cannot lay eggs, but he can cackle. Hij koopt den honig wel duur, die ze van de doornen moet lekken. He buys honey dear who has to lick it off thorns. Hij krimpt als een aal. He wriggles like an eel. Hij leeft in het land van belofte. He lives in the land of promise. Hij legt zijne eijeren buiten zijn nest. He lays his eggs beside his nest. Hij loopt zoo snel, of hij eijeren in zijne schoenen had. He runs as fast as if he had eggs in his shoes. Hij moet vroeg op staan die alle man believen wil. He must rise betimes who would please everybody. Hij moet wijd gapen, die tegen een oven gapen zal. He must gape wide who would gape against an oven. Hij telt zijne kiekens, eer de eijers gelegd zijn. He counts his chickens before they are hatched. Hij treedt zoo moedig als een Engelsche haan. He struts as valiantly as an English cock. Hij verdient een’ stuiver en heeft wel voor een’ braspenning dorst. He earns a farthing and has a penn’orth of thirst. Hij waar wijs die alle dingen te voren wist. He would be wise who knew all things beforehand. Hij wacht lang, die naar eens anders dood wacht. He waits long that waits for another man’s death. Hij wil vliegen eer hij vleugels heeft. He wants to fly before he has wings. Hij zal den schel-visch in de boomen vangen. He thinks to catch shell-fish in the trees. Hij zegt duivel en meent u. He said devil, but meant you. Hij zou een cent in tweeËn bijten. He would bite a cent in two. Hij zwemt op zijne eigene biezen. He swims on his own bullrush. Hoe edeler boom hoe buigzamer tak. The nobler the tree, the more pliant the twig. Hoe grooter jurist, hoe boozer Christ. The better lawyer, the worse Christian. Hoe hooger berg, hoe dieper dal; hoe hooger boom, hoe zwaarder val. The higher the mountain the lower the vale, the taller the tree the harder the fall. Hoe kwader schalk, hoe beter geluk. The worse service, the better luck. Hoe meerder dienstboden hoe slechter dienst. The more servants the worse service. Hoe meerder haast, hoe minder spoed. The more haste, the less speed. Hoe meer men de stront roert, hoe meer ze stinkt. The more you stir a t—d, the more it stinks. Hoe nader het been, hoe zoeter vleesch. The nearer the bone the sweeter the flesh. Hoe ouder men wordt, hoe meer men leert. The older one grows, the more one learns. Hoe schurfter schaap, hoe harder geblaat. The scabbier the sheep the harder it bleats. Hoe slimmer timmerman hoe meerder spaanders. The worse the carpenter the more the chips. Hoe slimmer wiel, hoe meer het kraakt. The worse the wheel, the more it creaks. Hoe verder van Rome, hoe nader bij God. The farther from Rome the nearer to God. Honden hebben tanden in alle landen. Dogs have teeth in all countries. Honderd bakkers, honderd molenaars, en honderd kleÊrmakers zijn drie honderd dieven. A hundred bakers, a hundred millers, and a hundred tailors are three hundred thieves. Hooge boomen geven meer schaduuw dan vruchten. High trees give more shadow than fruit. Hooge boomen vangen veel wind. Tall trees catch much wind. Honger drijft den wolf uit het bosch. Hunger drives the wolf out of the wood. Honger eet door steenen muuren. Hunger eats through stone walls. Honger is de beste saus. Hunger is the best sauce. Hooren zeggen is half gelogen. Hearsay is half lies. I. Ieder zot heeft zijn zotskap. To every fool his cap. Iemand den zak geeven. To give one the sack. Iemand met gelijke munt betalen. To pay one in his own coin. Ik ben hier niet om vliegen te vangen. I am not here to catch flies. Ik heb alles van goud en zilver, zelfs mijne koperen ketels, zei de grootspreker. All my goods are of silver and gold, even my copper kettles, says the boaster. Ik heb een mond die geve ik te eten, die moet spreken wat ik wil. I have a mouth which I feed, it must speak what I please. Ik mag over mijn rekening gaan, maar niet over mijn tijd. I may go over my reckoning, but not over my time. Ik zal er mij op beslapen. I’ll sleep on it. In den nood leert men zijne vrienden kennen. Friends are known in time of need. In een arm mans hoofd blijft veel wijsheid versmoort. Much wisdom is smothered in a poor man’s head. In geluk voorzigtigheid, in ongeluk geduld. In prosperity caution, in adversity patience. In ’t deelen van ’t erf, staat de vriendschap stil. In the division of inheritance, friendship standeth still. In het land der blinden is een-oog koning. In the land of the blind the one-eyed is a king. In het land van belofte sterft men wel van honger. In the land of promise a man may die of hunger. In kleine bosschen vangt men wel een’ grooten haas. In small woods may be caught large hares. In troebel water is’t goed visschen. It is good fishing in troubled waters. In voorspoed denkt op tegenspoed. In prosperity think of adversity. In zijne vuist lagchen. To laugh in one’s sleeve. Is de eene traag, de ander is graag. If one won’t another will. J. Jonge katten willen muizen, jonge apen willen luizen. Young cats will mouse, young apes will louse. Jonge lieden kunnen, maar oude lieden moeten sterven. The young may die, the old must. Jonge lui, domme lui; oude lui, koude lui. Young folk, silly folk; old folk, cold folk. Jong rijs is te buigen, maar geen oude boomen. Young twigs may be bent, but not old trees. K. Kasteelen in de lucht bouwen. To build castles in the air. Kleine dieven hangt men aan den hals, de groote aan de beurs. Little thieves are hanged by the neck, great thieves by the purse. Kleine dieven hebben ijzeren, en groote, gouden ketenen. Little thieves have iron chains, and great thieves gold ones. Kleine houwen vellen groote eiken. Little strokes fell great oaks. Kleine potten loopen gaauw over. Little pots soon run over. Klein gewin brengt rijkdom in. Small gains bring great wealth. Klein vischje zoet vischje. Little fish are sweet. (All is fish that comes to the net.) Koffij heeft twee deugden, ze is warm en nat. Coffee has two virtues, it is wet and warm. Kom ik over den hond, zoo kom ik over den staart. Let me get over the lake, and I have no fear of the brook. Komt de duivel in de kerk, dan wil hij op het hoogaltaar Koopmans goed is ebbe en vloed. Merchants’ goods are ebb and flood. Koopt geen kat in een zak. Don’t buy a cat in a sack. (Don’t buy a pig in a poke.) Kostbaare dingen doet men in kleine doosjes. Precious things are mostly in small compass. (In small boxes the best spice.) Kosters koe weidt op het kerkhof. The beadle’s cow may graze in the churchyard. Kraauwt mij, en ik kraauw dij. Claw me, and I’ll claw thee. Krakende wagens duuren het langst. Creaking carts last the longest. Kwaad ei, kwaad kuiken. Bad egg, bad chick. Kwaad gezelschap zei de dief, en hij ging tusschen den beul en eenen monnik naar de galg. ”Bad company,” said the thief, as he went to the gallows between the hangman and a monk. Kwaad kruid wast wel. Ill weeds grow apace. Kwade tijding komt tijds genoeg. Ill tidings come soon enough. Kwalijk begonnen, kwalijk geslaagd. Ill begun, ill done. L. Laat geen kind vuile reeden hooren, want kleine potten hebben groote ooren. Of listening children have your fears, for little pitchers have great ears. Lang vasten is geen brood sparen. Long fasting is no bread sparing. Langzamerhand volbouwt de vogel zijn nest. By slow degrees the bird builds his nest. Ledige vaten brommen het meest. Empty vessels make the most sound. Ledigheid is hongers moeder, en van diefte volle broeder. Idleness is hunger’s mother, and of theft it is full brother. Leent uwen vriend en maant uwen vijand. Your friend lends and your enemy asks payment. Leer van geleerden: gy moet de ongeleerden leeren, dus zal de wetenschap der dingen zich vermeeren. Learn thou of learned men, th’ unlearned of thee; for thus must knowledge propagated be. Ligt gekomen, ligt gegaan. Lightly come, lightly gone. Ligt gewin maakt zware beurzen. Light gains make a heavy purse. Loon verzoet den arbeid. Reward sweetens labour. Luiheid is de aanvang van alle ondeugd. Sloth is the beginning of vice. Lust maakt den arbeid ligt. Love makes labour light. M. Maai liever twee dagen te vroeg dan een dag te laat. Better reap two days too soon than one too late. Magere luizen bijten het hardst. Starved lice bite the hardest. Magere vlooijen bijten scherp. Hungry flies bite sore. Meer geluk dan wijsheid. More luck than wit. Meet driemaal eer gij eens snijd. Measure thrice before you cut once. Men dempt den put als het kalf verdronken is. When the calf is drowned they cover the well. Menigeen zoekt goede nachten, en verliest goede dagen. Many seek good nights and lose good days. Men kan beter van eene boerin eene juffrouw maken dan van eene juffrouw eene boerin. It is easier to make a lady of a peasant-girl than a peasant-girl of a lady. Men kan een ezel tegen zijn wil niet doen drinken. There’s no making a donkey drink against his will. Men kan geen loopend paard beslaan. One can’t shoe a running horse. Men kan ligt een stok vinden, als men den hond wil slaan. It is easy to find a stick to beat a dog. Men kan van een varkensoor geene fluweelen beurs maken. There’s no making a silk purse of a sow’s ear. Men kent een man niet eer voor dat hij komt tot eer. A man is not known till he cometh to honour. Men komt niet lagchende in den Hemel. Men go not laughing to heaven. Men moet alle zijne eijeren niet in ÉÉne mand doen. Put not all your eggs into one basket. Men moet de huid niet willen verdeelen voor dat de beer dood is. Don’t sell the bearskin before the bear is dead. Men moet de koe wel melken, maar de spenen niet aftrekken. Milk the cow, but don’t pull off the udder. Men moet den Keizer geven het geen des Keizers is. Render unto CÆsar the things that are CÆsar’s. Men moet leven en laten leven. Live, and let live. Men moet de ploeg niet voor de paarden spannen. Don’t yoke the plough before the horses. Men moet de schapen scheren, maar niet villen. Shear the sheep, but don’t flay them. Men moet de steel de bijl niet na werpen. Don’t throw the handle after the bill. Men moet eten, al waren alle boomen galgen. A man must eat, though every tree were a gallows. Men moet zeilen terwijl de wind dient. Men must sail while the wind serveth. Men moet zomwijl de duivel een kaars ontsteeken. One must sometimes hold a candle to the devil. Men plukt de gans, zoo lang zij vederen heeft. Geese are plucked as long as they have any feathers. Men spreekt zoo lang van een ding, totdat het komt. What is long spoken of happens at last. (Long looked for comes at last.) Men vangt meer vliegen met een’ lepel stroop dan met een vat azijn. More flies are caught with a spoonful of syrup than with a cask of vinegar. Men vangt geen hazen met trommels. Hares are not caught with drums. Men vangt het paard bij den breidel, en den man bij zijn woord. Take a horse by his bridle and a man by his word. Met al te veel kakelens, wordt de waarheid verloren. Truth is lost with too much debating. Met arbeyd krijgt men vuur uit den steen. By labour fire is got out of a stone. Met de levenden begraaft men de dooden. By the living we bury the dead. Met dieven vangt men dieven. Set a thief to catch a thief. Met hertensvrienden mijd van twisten zelfs ’t begin: want gramschap teelt maar haat; en eendragt voed de min. Forbear a quarrel with a friend to move: anger breeds hatred; concord sweetens love. Met ledige handen is het kwaad havikken vangen. It’s hard to catch hawks with empty hands. (With emptie hands men may no haukes lure.—Chaucer.) Met leÊge handen is kwaad te markt te gaan. It is bad marketing with empty pockets. Met onwillige honden is kwaad hazen vangen. It is hard to catch hares with unwilling hounds. Met tijd en stroo rijpen de mispelen. Time and straw make medlars ripe. Metter tijt bijt de muis een kabel in stukken. In time a mouse will gnaw through a cable. Met vallen leert men zeker gaan. By falling we learn to go safely. Met veel slagens wordt de stok-visch murwer. Stock-fish are made tender by much beating. Met vollen mond is ’t kwaad blazen. It is hard to blow with a full mouth. Mostaard na den maaltijd. After meat comes mustard. N. Naaste buur naaste bloedvriend als het kalf in de groef ligt. The nearest boor is the nearest kinsman when the calf lies in the ditch. Na de ebbe komt de vloed, en de vrienden met het goed. After ebb comes flood, and friends with good. Na den regen komt het mooije weÊr. After rain comes fair weather. Na eer en staat volgt nijd en haat. After honour and state follow envy and hate. Na groote droogte komt groote regen. After great droughts come great rains. Na het zuure komt het zoet. After the sour comes the sweet. Na hooge vloeden diepe ebben. After high floods come low ebbs. Na regen komt zonneschijn. After rain comes sunshine. Neem een Brabandsch schaap, een’ Gelderschen os, een Vlaamsch kapoen, en eene Friesche koe. Choose a Brabant sheep, a Guelder ox, a Flemish capon, and a Friezeland cow. Neemt nooit bij de hand dat u hier na mocht rouwen. Take nothing in hand that may bring repentance. Niemand gelukkig voor zijnen dood. No man knoweth fortune till he dies. Niemand is wijs in zijn eigen zaak. No one is wise in his own affairs. Niemand kan langer vrede hebben dan zijn buurman wil. No one can have peace longer than his neighbour pleases. Niemand leert als met schade of schande. No man learneth but by pain or shame. Niemand’s lief is lelijk. Nobody’s sweetheart is ugly. Niemand weet waar een ander de schoen wringt. No one knows where another’s shoe pinches. Niemand zoo zeker of hij kan missen. No one so sure but he may miss. Niet doen, leert kwaad doen. To do nothing teacheth to do evil. Nieuwe bezems vegen schoon. New brooms sweep clean. Nijd krijt van spijt waar eere rijd. Envy crieth of spite where honour rideth. Nog beter is het, verloren arbeid gedaan, dan in ledigheid zich te verliezen. Better lose your labour than your time in idleness. Nood breekt ijzer. Necessity breaks iron. Nood breekt wet. Necessity knows no law. Nooit ambtje zoo kleen, of het is beter dan geen. No office so humble but it is better than nothing. O. Olie in het vuur werpen. To throw oil on the fire. Om eene kleine zaak eet de wolf het schaap. On a small pretence the wolf devours the sheep. Onder een staand zeil is goed roeijen. It is good rowing with set sail. Ongelegde eijeren zijn onzekere kuikens. Unlaid eggs are uncertain chickens. Ongelijke paarden trekken kwalijk. Ill-matched horses draw badly. Onkruid vergaat nooit. Ill weeds grow apace. Ons tijd verloopt gelijk een stroom; en naar het blad zoo valt den boom. Our time runs on like a stream; first fall the leaves and then the tree. Onthoud dit, lieve vriend, het is een wijzen raad: ontkleed u nimmermeer eer dat gy slapen gaat. Precaution said, Good friend, this counsel keep: strip not yourself until you’re laid to sleep. Ook hazen trekken een leeuw bij den baard als hij dood is. Even hares pull a lion by the beard when he is dead. Oost, west, t’huis best. East or west, home is best. Op een’ gebaanden weg groeit geen gras. Grass grows not upon the highway. Op een’ witten Spanjaard en op een’ zwarten Engelschman moet men achtgeven. Beware of a white Spaniard and a black Englishman. Op haastige vragen dient traag geantwoord. Hasty questions require slow answers. Oude honden is kwaad bassen te leeren. It is hard to teach old dogs to bark. Oude vogelen zijn niet met katten vangen. Old birds are not caught with cats. Oude vossen zijn kwaad te vangen. Old foxes are hard to catch. Over een haverstroo twisten. To quarrel over a straw. P. Paarlen voor de varkens strooijen. To cast pearls before swine. Praatjes vullen geen gaatjes. Fine words don’t fill the belly. R. Raad voor daad. Counsel before action. Raakt een bezeerd paard aan, en hij zal slaan. Touch a galled horse and he’ll wince. Raders zijn geene gelders. Advisers are not givers. Rijd voort, maar ziet om. Ride on, but look before you. Rijke lui hebben veel vrienden. The rich have many friends. Roep geen hei, eer gij overgekomen zijt. Don’t cry holloa! till you’re out of the bush. Roep geen hei, voor gij over de brug zijt. Don’t cry holloa! till you’re over the bridge. Roept geen haring eer hij in ’t net is. Don’t cry herrings till they are in the net. Rook, stank, en kwaade wijven zijn die de mans uit de huizen drijven. Smoke, stench, and a troublesome wife are what drive men from home. Rust maakt roest. Rest makes rusty. S. Schande duurt langer dan armoede. Shame lasts longer than poverty. Schoenmaker, blijf bij u leest. Shoemaker, stick to your last. Schoone appelen zijn ook wel zuur. Handsome apples are sometimes sour. Schoone woorden vullen den zak niet. Fair words won’t fill the sack. Schoon geld kan veel vuil dekken. Fair money can cover much that’s foul. Schoonheid is maar drek als de eerbaarheid verloren is. Beauty is but dross if honesty be lost. Schuim is geen bier. Froth is no beer. Slapende honden zal men niet wakker maken. Wake not a sleeping dog. Smeed het ijzer terwijl het heet is. Strike whilst the iron is hot. Snijd uw mantel naar uw laken. Cut your coat according to your cloth. Spaanderen naar Noorwegen brengen. To carry fir-trees to Norway. (To carry coals to Newcastle.) Span den boog niet al te sterk, want dan barst hij. Strain not your bow beyond its bent, lest it break. Spillen is een kwade gewoonte, sparen is een wisse rente. Wasting is a bad habit, sparing a sure income. Spreekt zij Engelsch? Do you speak English? (Meaning, Have you got any money? We used to say in England, Have you got any Spanish?) Spreekwoorden zijn dochters der dagelijksche ondervinding. Proverbs are the daughters of daily experience. Spreken is zilver, zwijgen is goud. Speaking is silver, silence is gold. Sta maar een wijl, gij verliest een mijl. Stay a while, and lose a mile. Steek de hand in de conscientie, en zie of ze er niet pik zwaart weder uitkomt. Put your hand in your conscience and see if it don’t come out as black as pitch. Steek uw vinger in geen dwazens mond. Thrust not thy finger in a fool’s mouth. Steek uw voeten niet verder dan uw bed reikt. Stretch your legs no farther than your coverlet. Stille waters hebben diepe gronden. Still waters are deep. Streelje den hond, hij bederft uw kleed. Caress your dog, and he’ll spoil your clothes. Strooit geen rozen voor varkens. Strew no roses before swine. T. Tegen stroom is kwaad zwemmen. It is hard to swim against the stream. Tegen wind en stroom kan men niet opzeilen. It is ill sailing against wind and tide. Te veel is kwaad genoeg, zij dat wat gij geniet; een schip vaart veiligst door een’ niet te sterken vliet. Rejoice in little, shun what is extreme; the ship rides safest in a little stream. Te veel van een ding is nergens nut toe. Too much of one thing is good for nothing. Tijd en plaats doen den dief stelen. Time and place make the thief. Tijd gewonnen, veel gewonnen. Time gained, much gained. Tijd is geld. Time is money. Toen Adam spitte en Eva span, waar vond men toen den edelman? When Adam delved and Eve span, who was then the gentleman? Trekt men ÉÉn varken bij den staart dan schreeuwen zij allen. If you pull one pig by the tail all the rest squeak. Tucht baart vrucht. Correction bringeth fruit. Tusschen den hamer en het aanbeeld. Between the hammer and the anvil. Tusschen lepel en mond, valt het sop te grond. ’Twixt the spoon and the lip, the morsel may slip. Tusschen twee stoelen valt de aars op de aarde. Between two stools the breech cometh to the ground. Twee appelen met ÉÉnen stok afwerpen. To bring down two apples with one stick. Twee hanen in een huis, de kat met de muis, een oud man en een ijongwn wijf geeft eeuwig gekijf. Two cocks in one house, a cat and a mouse, an old man and young wife, are always in strife. Twee honden aan een been komen zelden overeen. Two dogs seldom agree over one bone. Twee vliegen met ÉÉnen klap slaan. To kill two birds with one stone. U. Uit den overvloed des harten spreekt de mond. Out of the abundance of the heart the mouth speaketh. Uit het oog, uit het hart. Out of sight, out of mind. V. Vaart gij dan oost, of vaarje west, eens eigen huis is alder best. Travel east or travel west, a man’s own house is still the best. Van daag voor geld, en morgen voor niet. To-day for money, to-morrow for nothing. Van de boot komt men in het schip. From the boat we get to the ship. Van den hak op den tak springen. To make coqs-À-l’Âne. Van den nood eene deugd maken. To make a virtue of necessity. Van den wal in de sloot vallen. To fall from the wall into the ditch. (Out of the frying-pan into the fire.) Van de vonken brandt ’t huis. From a spark the house is burnt. Van dreigen sterft man niet. Threats don’t kill. (Men don’t die of threats.) Van een anders leer is goed riemen snijden. It is pleasant to cut thongs of another man’s leather. Van een’ vlieg een’ olijfant maaken. To make an elephant of a fly. (To make a mountain of a mole-hill.) Van ’t klein komt men tot ’t groote. From little things men go on to great. Van kleine beginselen komt men tot groote zaken. From small beginnings come great things. Van kleine dingen komt dikwijls groote hinder. From trivial things great contests oft arise. Van twee kwalen moet men de ergste mijden. Of two evils choose the least. Van vader komt eere, van moeder gemak. From the father comes honour, from the mother comfort. Van verre gehaalt en duur gekocht, is eten voor me vrouwen. Far fetched and dear bought is meat for ladies. Veeg eerst voor uwe eigene deur, en dan voor die uws buurmans. Sweep before your own door before you look after your neighbour’s. Veele handen maaken ligt werk. Many hands make light work. Veele woorden vullen geen zak. Many words don’t fill the sack. (ScoticÈ: Meikle crack fills nae sack.) Veel geschreeuw maar weinig wol, zei de drommel, en hij schoor zijne varkens. Great cry and little wool, quoth the devil, when he sheared his hogs. Veel geschreeuws, en luttel wol. Great cry and little wool. Veel herders by de schapen, zullen maar te langer slapen. When many shepherds tend the sheep, they but so much the longer sleep. Veel honden is der hazen dood. Many hounds are the death of the hare. Veel hoofden, veel zinnen. Many heads, many minds. Veel kleintjes maken een groot. Many littles make a mickle. Veel koks verzouten de brij. Too many cooks oversalt the porridge. Veel praats en weinig werks. Much talk little work. Velen openen een deur om een venster te sluiten. Many open a door to shut a window. Verdraagt het geen gij door uw eigen schuld lijdt. Bear patiently that which thou sufferest by thine own fault. Verkoop den huid niet, voor gij den beer hebt gevangen. Don’t sell the skin till you’ve caught the bear. Verloren eer, keert nimmermeer. Honour once lost never returns. Verstandigen staan naar ampten en de dom-ooren krijgen ze. Wise men sue for offices, and blockheads get them. Viel den hemel, daar en bleef geen aarden pot heel. Were the sky to fall, not an earthen pot would be left whole. Voet voor voet gaat men ver. Step by step one goes far. Vogels van gelijke veeren vliegen graag t’zamen. Birds of a feather flock together. Volle flesschen en glazen maken vloekers en dwazen. Full bottles and glasses make swearers and asses. Voor dag uit, voor nacht in. Out before day, in before night. Voor groote kwalen sterke hulpmiddelen. For great evils strong remedies. Voor stroom en wind is goed zeilen. It is good sailing with wind and tide. Voorzigtigheid is de moeder der fijne bierglazen. Caution is the parent of delicate beer-glasses. Vrienden kost is haast gereed. A friend’s dinner is soon dressed. Vroeg gras, vroeg hooi. Soon grass, soon hay. Vroeg of laat komt de waarheid aan den dag. Sooner or later the truth comes to light. Vroeg rijp, vroeg rot; vroeg wijs, vroeg zot. Soon ripe, soon rotten; soon wise, soon foolish. Vroeg vuur, vroeg asch. Soon fire, soon ashes. W. Waar de bije honig uit zuigt, zuigt de spin venijn uit. Where the bee sucks honey, the spider sucks poison. Waar de dijk (of dam) het laagst is, loopt het water ’t eerst over. Where the dike (or dam) is lowest the water first runs over. Waar de hegge het laagste is, wil elk er over. Where the hedge is lowest every one goes over. Waar de vlijt de deur uit gaat, komt de armoede het venster in. When industry goes out of the door, poverty comes in at the window. Waar men vruchtboomen zet valt niet op vruchten te rekenen. He who plants fruit-trees, must not count upon the fruit. Waar niet is, verliest de keizer zijn regt. Where there is nothing, the emperor loses his right. Wacht u voor een’ man met twee aangezigten. Beware of the man of two faces. Wanneer de wijn is in de man, dan is de wijsheid in de kan. When the wine is in the man, the wit is in the can. Wanneer dieven kijven bekomen vrome lieden hare goederen. When thieves fall out, honest men come to their goods. Wanneer een boom ter aarde zijgt, maakt ieder dat hij takken krijgt. When the tree falls every one runs to cut boughs. Wapenen, vrouwen, en boeken, behoeven dagelijksche behandeling. Arms, women, and books should be looked at daily. Was, vlas, en tin; voor groot geld klein gewin. Wax, flax, and tin; much out and little in. Wat de nuchtere denkt, dat spreekt de dronkaard. What the sober man thinks, the drunkard tells. Wat de ouden zingen, piepen de ijongen. The old ones sing, the young ones pipe. (Or, As the old cock crows, the young cock learns.) Water in eenen korf putten. To put water into a basket. (To pour water into a sieve.) Water in de zee brengen. To carry water to the sea. Wat gij den armen geeft, leent gij den Heer. He who giveth to the poor lendeth to the Lord. Wat het oog niet en ziet, dat begeert het herte niet. What the eye sees not, the heart craves not. Wat horens heeft wil steken. What has horns will gore. Wat in ’t gebeente gegroeid is, wil uit het vleesch niet. What is bred in the bone won’t out of the flesh. Wat niets en kost en deugd niet. What costs nothing is worth nothing. Wat u niet brand, dat koel niet. That which burns thee not, cool not. Wat van daag onregt is, is morgen geen regt. What is wrong to-day won’t be right to-morrow. Weinig gezegd is haast verbeterd. The less said the sooner mended. Weinig houts veel vruchten. Little wood, much fruit. Weinig met eer, wat behoef je meer. With honour and store, what would you more. Wel voorgaan doet wel volgen. Good leading makes good following. Werelds goed is eb en vloed. Worldly good is ebb and flood. Wie de roos wil plukken moet de doornen niet ontzien. He who would gather roses, must not fear thorns. Wie een’ schalk wil vangen, moet achter de deur staan. He who would catch a rogue must watch behind the door. Wie geen dorst heeft, wat doet hij bij de fontein. Who has no thirst has no business at the fountain. Wie in zijn 23e jaar niet sterft, in zijn 24e niet verdrinkt, en in zijn 25e niet wordt verslagen, die mag wel spreken van goede dagen. He who dies not in his twenty-third year, drowns not in his twenty-fourth, and is not slain in his twenty-fifth, may boast of good days. Wie is ’t die zonder op-spraak blijft, die voor de wereld spreekt of schrijft? Who can escape envy and blame, that speaks or writes for public fame? Wie loopt, die wordt gejaagd. Who runs is followed. Wie op twee hazen te gelijk jaagt, vangt geen van beide. He who hunts two hares at once, catches neither. Wie pepers te veel heeft die pepert zijne boonen. Who has plenty of pepper may pepper his beans. Wie tegen wind spuwt, maakt zijn baard vuil. Who spits against the wind, fouls his beard. Wie veeltijds spiegelen, zelden spinnen. They who are often at the looking-glass seldom spin. Wie zich onder den draf mengt, dien eten de zwijnen. He who mixes himself with the draff will be eaten by the swine. Wie zijn buren beledigt, maakt het zich zelven daarna zuur. He who slanders his neighbour makes a rod for himself. Wie zijn kind straft, die heeft eere van hem; wie het niet straft, die zal schande beleven. Who chastises his child will be honoured by him, who chastises him not will be shamed. Wie zonder eten gaat te bed, dien wordt het slapen ligt belet. Who goes fasting to bed will sleep but lightly. Wij appelen zwemmen, zei de paardenkeutel. How we apples swim! said the horse-t—d. Wijsheid in mans, geduld in vrouwen, dat kan het huis in ruste houen. Wisdom in the man, patience in the wife, brings peace to the house, and a happy life. Wijst mij een’ leugenaar, en ik wijs u een’ dief. Show me a liar, I’ll show you a thief. Wil men alle dingen met goede oogen aanzien dan moet men staÂg door de vingeren kijken. Who would regard all things complacently must wink at a great many. Z. Zaai geen geld op zee: ’t moet zinken. Sow not money on the sea, lest it sink. Zacht gaan en verre zien. Go softly and look afar. Zachte meesters maken stinkende wonden. Tender surgeons make foul wounds. Zachtzens en soergens gaat verre. Soft and fair goeth far. Zegt ons met wie dat gij verkeert, en heb ik uwen raad geleerd. Tell me the company you keep, and I’ll tell you what you are. Zelfs lief niemands lief. Self-love nobody else’s love. Zet u teeringe, na u neeringe. Set thy expense according to thy trade. Zich bij den neus laten leiden. To be led by the nose. Zij bijten niet al die haar tanden laten zien. All do not bite that show their teeth. Zij leven te zamen als honden en katten. They agree like cats and dogs. Zijn geld bekleed bij hem de plaats van wijsheid. His money takes the place of wisdom. Zij steekt den bezem uit. She hangs out the broom (wants a husband). Zij verstaan elkander als dieven op eene kermis. They understand one another like thieves in a fair. Zij zijn niet allen gelijk die met den keizer rijden. All are not princes who ride with the emperor. Zoo de gekken geen brood aten, het koren zogoed koop zijn. If fools ate no bread, corn would be cheap. Zoo gewonnen, zoo geronnen. So got, so gone. Zoo gij een gek de vingers bied, ’t is vreemd neemt hij de vuisten niet. Offer a clown your finger, and he’ll take your fist. Zoo gij zaait zoo zult gij maaien. As you sow you shall reap. Zoo pot, zoo deksel. Like pot, like cover. Zoo veel hoofden, zoo veel zinnen. So many men, so many minds. Zuinigheid is een groote rente. Economy is a great revenue. Zulk begin, zulk einde. So begun, so done. Zulke heer, zulke knecht. Like master, like man. Zware beurzen en ligte harten kunnen veel verzetten. Heavy purses and light hearts can sustain much. Zweegen de dwazen zij waren wijs. Were fools silent they would pass for wise. Zwijgen antwoordt veel. Silence answers much. |